Bezuinigen?
Na een tijdje weggeweest, lijkt ‘zelfsturing’ weer enorm aan populariteit te winnen. Zelfsturing, zelforganisatie, eigenaarschap, allemaal termen die met name sinds de afgelopen 2 jaar toenemend te horen zijn. Organisaties schaffen managementlagen af, en krimpen in op het aantal leidinggevende posities. Soms expliciet, soms verhuld, lijkt het enthousiasme voor een vorm van zelfsturing te worden gemotiveerd door de noodzaak om te bezuinigen. In de Volkskrant van 14 juni jl was een groot artikel te lezen waarin werd becijferd hoeveel welke managementlaag kost.
Visiegedreven?
Invoeren van zelfsturing kan dan mogelijk financiële voordelen bieden, het mogelijk maken dat er snel gehandeld kan worden in een organisatie, dat er gebruik gemaakt wordt van het gezonde verstand, de ervaring van de mensen die er werken, kan ook gedreven zijn door overtuiging; dat mensen, ongeacht op welke plek ze werken, wat voor functie ze hebben, en welke positie in de hiërarchie ze ook hebben, per definitie verantwoordelijk zijn voor hun eigen effectiviteit, functioneren, ontwikkeling. In het verlengde daarvan de vraag: en hoe organiseren we het dan ook zo dat mensen dan ook in staat zijn om dat ook vorm te geven. Ook dát is een insteek voor het minder of anders belangrijk maken van leiderschap.
Het einde van leiderschap? Sociaal-maatschappelijke ontwikkeling
Een heel andere invalshoek kiest Barbara Kellerman in het boek “The end of leadership’. Zij stelt dat de emancipatie van ‘gewone mensen’ met name in de laatste 3 decennia enorm is toegenomen. In de Nederlands-talige samenvatting zet Jeroen Ansink (Summaries, managementboek, december 2013) op een rijtje wat Kellerman ziet als oorzaken van die emancipatie van ‘volgers’ (als pendant van de ‘leiders’): de trend dat gewone mensen kunnen rondneuzen in het privéleven van hun bestuurders, en zich het recht heeft toegekend om hun leiders te bekritiseren en belachelijk te maken. Dat meer zicht hebben op de levens van leiders wordt maximaal gefaciliteerd door de nieuwe media die de toegankelijkheid tot informatie en het delen ervan enorm hebben vergroot. Dezelfde media die het gewone mensen mogelijk maakt om een groot publiek te bereiken met hun mening.
De ooit grote afstand tussen leiders en volgers wordt kleiner, het gezag van leiders neemt af, de minachting voor en het oordeel over de leiders neemt toe.
Waar ook door gedreven, langs welke invalshoek dan ook: de positie van leidinggevende en medewerker ten opzichte van elkaar is aan het verschuiven. Het kan niet anders dan dat dat betekenis moet krijgen; omdat immers de ‘klassieke’ uitgangspunten over leiderschap en over leidingnemers niet meer passen bij deze verandering. Klassieke uitgangspunten zoals die ten grondslag liggen aan trainingen voor leidinggevenden, aan MD-programma’s, aan functieprofielen, aan de wijze van sturing, de taakverdeling tussen leidinggevenden en medewerkers.
De persoonlijke effectiviteit van mensen (leidinggevenden en niet-leidinggevenden) zal steeds meer centraal komen te staan. Dat laatste impliceert ook dat de flexibiliteit van mensen groter wordt: effectief kunnen zijn in verschillende rollen, en op verschillende momenten verschillende rollen kunnen vervullen.
De (voorlopige) conclusie kan dan mogelijk zijn dat de positie van leiders minder belangrijk wordt, maar ieders persoonlijk leiderschap aan belang wint.